Onder leiding van zijn leraar Henri Ottevaere aan de Academie van Sint-Joost-ten-Node in Brussel, waar hij zich in 1924 inschreef, begon de jonge Van Lint te schilderen op een manier die schatplichtig was aan het realisme en erg in zwang sinds Courbet, en gaf daarbij de voorkeur aan scènes uit het dagelijkse leven: interieurs van de gezinswoning, stillevens, portretten van familieleden, zichten op wijken van de voorstad waar hij woont, landschappen die hij invangt tijdens zijn uitstapjes op het platteland. Zoals ook de artistieke pers van die tijd al benadrukte na zijn eerste tentoonstellingen, gaat er in hem al een veelbelovend schilder schuil.